5 4 3 2 1
Sta, voordat je begint, even stil bij de hoeveelheid spanning die je in je lichaam voelt. 0 is ‘volledig ontspannen’. 10 stelt ‘extreme spanning’ voor.
Neem een comfortabele houding aan en haal rustig adem. We kunnen nu van start gaan.
5
5 4 3 2 1
5
Zien: benoem en omschrijf 5 dingen die je kan zien.
BIJVOORBEELD: een rode auto met een aanhangwagen, een geel/zwart gestreept verkeerslicht, een mevrouw met boodschappentassen, een boom met een dunne rechte stam en een porseleinen mok gevuld met donkere vloeistof.
Horen: benoem en omschrijf 5 dingen die je kan horen.
BIJVOORBEELD: een toeterende auto, de motor van een auto, de motor van een scooter, babbelende mensen en het geluid van duiven.
Voelen: benoem en omschrijf 5 dingen die je kan voelen met of in je lichaam.
BIJVOORBEELD: ik voel het hemd op mijn schouders, mijn bril op mijn neus, mijn zitvlak op de stoel, mijn voeten in mijn schoenen en de hitte van de tas thee op mijn handen.
5 4 3 2 1
OK, we doen nu op dezelfde manier verder.
Je moet het niet meer neerschrijven. Benoem het voor jezelf.
Probeer wel telkens andere dingen op te merken. Geen probleem als dat niet mogelijk is, hoor. Focus je dan gewoon op de dingen die je wél kan opmerken.
4
Zien: benoem en omschrijf 4 dingen die je kan zien.
Horen: benoem en omschrijf 4 dingen die je kan horen.
Voelen: benoem en omschrijf 4 dingen die je kan voelen met of in je lichaam.
3
Zien: benoem en omschrijf 3 dingen die je kan zien.
Horen: benoem en omschrijf 3 dingen die je kan horen.
Voelen: benoem en omschrijf 3 dingen die je kan voelen met of in je lichaam.
2
Zien: benoem en omschrijf 2 dingen die je kan zien.
Horen: benoem en omschrijf 2 dingen die je kan horen.
Voelen: benoem en omschrijf 2 dingen die je kan voelen met of in je lichaam.
1
Zien: benoem en omschrijf 1 ding dat je kan zien.
Horen: benoem en omschrijf 1 ding dat je kan horen.
Voelen: benoem en omschrijf 1 ding dat je kan voelen met of in je lichaam.
5 4 3 2 1
Sta ten slotte nog eens stil bij je spanningsniveau. Welk cijfer zou je jezelf nu geven?