Yung (44) ontdekte na vele jaren waarom ze zo weinig zelfvertrouwen had

Yung Fierens (44) werd als 9 maanden oude baby geadopteerd uit Zuid-Korea. Ze heeft al heel haar leven weinig zelfvertrouwen, maar begreep nooit waarom. Pas enkele jaren geleden vielen alle puzzelstukjes in elkaar.

“Ik voel me niet langer het meisje met de zwavelstokjes, dat moest bedelen om graag gezien te worden.”

Yung: “De details van mijn verhaal zijn misschien heel specifiek, maar je moet niet geadopteerd zijn om te weten hoe afwijzing voelt. Hoe je in het leven staat, met veel of weinig zelfvertrouwen, kun je meestal terugbrengen tot de periode van je prille kindertijd. Een warme familieband, je welkom voelen, goed zijn zoals je bent: dat legt een stevige basis voor de rest van je leven. Als daar iets fout loopt, draag je dat met je mee. Zelf heb ik geen bewuste herinneringen aan mijn babytijd en toch is er in die negen maanden voordat ik werd geadopteerd, genoeg gebeurd om een grote invloed te hebben op mijn zelfvertrouwen. Maar dat ben ik pas véél later te weten gekomen.”

“Als peutertje kreeg ik extreem veel last van verlatingsangst. Ik hing altijd aan de rok van mijn moeder. Als ze naar het toilet ging, zat ik voor de deur tot ze klaar was. Ging ze in de douche, bleef ik wachten aan de badkamerdeur. Ik was een heel gevoelig kind dat het moeilijk had met kritiek, het voelde meteen aan als een afwijzing: ‘Ze gaan me niet meer leuk vinden’. Ik kreeg een grote naar perfectie, stond mezelf niet toe om te falen.”

“Adoptieouders die zelf geen kinderen kunnen krijgen, dragen hun bagage mee. Ze hebben lang moeten wachten op een kind en onbewust zitten ze vaak nog in een rouwproces. Mijn adoptieouders hebben hun omgeving jarenlang deelgenoot gemaakt van hun verdriet, omdat het zo groot was. Mijn moeder vond het op den duur zelfs moeilijk om op bezoek te gaan bij familie of vrienden die zwanger waren, want het deed haar te veel pijn. Dus toen ik er eindelijk was, lagen de verwachtingen onrealistisch hoog. Dat verhoogt de druk aanzienlijk: eindelijk is het gezin compleet, nu wordt alles perfect. Kinderen voelen dat aan en proberen zich daarnaar te gedragen. Om nog niet te spreken over het financiële plaatje. Mijn oma zei ooit dat ik zoveel heb gekost als een huis. Dat knoop je als kind onbewust allemaal in je oren.”

“Om misverstanden te vermijden, wil ik benadrukken dat mijn ouders héle goede mensen waren. Ze zijn inmiddels overleden en ik mis hen allebei enorm. Ik ben gelukkig ook uitgegroeid tot een heel sociaal iemand, maar mensen die me slechts oppervlakkig kennen, hebben geen idee hoe ik me soms voel. Ik ben vaak aan het uittesten: gaat deze persoon wel blijven? Je verbergt ook voortdurend dat deel van jezelf waarvan je denkt dat het niet aanvaard gaat worden. Als er een conflict in de lucht hangt, ben ik de eerste die zich terugtrekt, om de pijn van het verlaten worden voor te zijn. Maar daarmee lok je net problemen uit natuurlijk. Ik heb therapie gevolgd om die patronen te leren doorbreken. Maar het is pas toen ik details over mijn verleden te weten kwam, dat alles in een stroomversnelling kwam.”

“Op een dag werd ik nieuwsgierig en typte ik in Google de naam in van het weeshuis waar ik als baby had gewoond. Het bestond nog! Ik besloot een mail te sturen: hadden ze misschien meer informatie over mijn achtergrond? Vervolgens dacht ik er niet meer aan. Enkele weken later stond ik op het punt te gaan werken, toen er plots een mail binnenkwam. Iemand van het weeshuis had geantwoord. Bleek dat mijn biologische moeder al twee jaar naar mij op zoek was. Ik viel van mijn stoel. Mijn moeder?! Ik was toch een weeskindje?! Niet dus. En zo begon de zoektocht naar de waarheid.”

“Het is geen mooi plaatje. Mijn biologische vader ging voortdurend vreemd en hij had mijn moeder besmet met syfilis. Toen ik werd geboren, had ik het zelf ook. Daardoor was ik een huilbaby. Mijn moeder is na drie weken weggelopen, ze kon het niet meer aan. Niemand weet waar ze heen ging. Ik denk dat ze een postnatale depressie had, want ze is daarna wel gewoon weer teruggegaan. Maar helaas: haar baby was ze toen wel kwijt. In haar afwezigheid hadden mijn grootouders en mijn vader namelijk beslist om me af te staan voor adoptie. Het stigma ‘syfilis’ wilden ze niet aan de grote klok hangen, ik moest uit hun leven verdwijnen. Zo werd ik enkele maanden na mijn geboorte naar het adoptiecentrum gebracht, waar ik gelukkig wel ben behandeld voor die ziekte. Ook al is daar niets van terug te vinden in het dossier. Daarna belandde ik in het weehuis en voor ik naar België kwam, verbleed ik ook nog even in een opvanggezin. Nadien was ik totaal ondervoed. Ik vermoed dat dit de reden is waarom ik altijd zo klein ben gebleven, zelfs naar Zuid-Koreaanse normen.”

“Inmiddels heb ik mijn biologische familie ook ontmoet. Ik had plots nog een broer, een zus, nichten, neven, tantes, nonkels… Toen ik in hun leven opdook, was er weinig blijdschap, vooral schaamte. Ik confronteerde mijn familie met een stuk geschiedenis waar ze niet meer aan wilden denken. Ik heb nog maar sporadisch contact met hen. Toch heeft die ontmoeting me veranderd als persoon. Er is duidelijkheid. Ik ben milder voor mezelf en mijn zelfvertrouwen is gegroeid. Ik heb niet langer het gevoel dat ik in de schuld sta. Ik voel me ook niet meer zoals het meisje met de zwavelstokjes dat moest bedelen om graag gezien te worden. Het lag niet aan mij, maar aan de mensen rondom mij. Ik heb als baby niet de zorg gekregen die ik nodig had.